Lange Wapper en de juffer
Korte versie:
In de buurt van de Groenplaats woonde eens een juffer die vier vrijers had. Op een avond liet ze ze na elkaar op bezoek komen. Maar ze kwamen bij Lange Wapper, die haar gedaante had aangenomen. De eerste moest bewijzen dat hij van haar hield door twee uur op het grote kruis op het kerkhof te gaan zitten. De tweede moest twee uur in een kist onder het kruis gaan liggen. De derde moest op de doodskist kloppen en wachten tot ze hem kwam halen. De vierde moest met een lange ketting rond het kruis lopen. Toen hij dat deed vond hij drie doden. De eerste vrijer viel van schrik dood van het kruis, toen de tweede in de kist kroop. De tweede stierf van angst toen de derde op de kist klopte en de derde stierf toen hij het geluid van de ketting hoorde en dacht dat de duivel hem kwam halen. De vierde vrijer werd gek, sprong in de Schelde en verdronk.
Lange versie:
Het was in het begin der vorige eeuw. De tegenwoordige Groenplaats, die fraaie square, welke de stad Antwerpen tot wezenlijk sieraad verstrekt, was nog slechts een akelig kerkhof, met hooge muren omgeven, te midden van hetwelk, ter plaatse, alwaar thans het standbeeld van den vorst der Vlaamsche schilders oprijst zich een groot steenen kruis verhief, door den tijd gezwart en met eeuwenoud mos bedekt. Dit doodenveld was tamelijk slecht befaamd. Naar het zeggen der Antwerpenaars, gebeurden er dingen die allesbehalve natuurlijk, niet weinig geschikt waren, om het geloof aan geesten en spoken te versterken. De bewoners der omliggende straten beweerden dat er in de lange en duistere winteravonden, soms wel in den maneschijn, rond de grafsteden, geheimzinnige schimmen waarden. Ook boezemde het kerkhof den onverschrokkensten schroom in, en vermeden zij liefst het op een nachtelijk uur te naderen. De burgers, die er des avonds voorbijmoesten, om huiswaarts te keeren, verkozen een langen omweg te doen, als zij uit de estaminet kwamen, liever dan langsheen eene zoo gevaarlijk plaats te gaan en zich aan onaangename ontmoetingen bloot te stellen.
In de buurt woonde eene jonge juffer of dame van uitstekende schoonheid, wier faam, evenzeer als die van het kerkhof, te wenschen liet: zij had, zegde men, vier vrijers te gelijk, en zoude er geen bezwaar in gevonden hebben er nog een paar bij te nemen. Ten huidigen dage zoude men zulke dame eene lichtekooi en een slecht vrouwmensch noemen; maar in den goeden ouden tijd bevredigde men zich met van haar te zeggen, dat zij geen stichtelijk leven leidde. Zekeren dag ontving die juffer of dame het bezoek van een schoon, rijkgekleed heerschap. Hij kwam haar eenvoudig voorstellen hare vier vrijers voor hem, vijfde, te bedriegen. Zij stemde gereedelijk in het voorstel toe en volgde hem. Het heerschap was een uit zendeling, een handlanger van den Lange Wapper. Niet zoodra was hij met de vrouw weg, of deze, de Wapper,was in het huis. Hij had het wezen, de houding, de kleeding, geheel het uiterlijk der lichtekooi aangenomen en wachtte de vier vrijers af, aan wie zij voor dien avond, op verschillende uren, wel te verstaan, eene samenkomst beloofd had.
Het werd avond. De eerste vrijer kwam. De Wapper speelde zijne rol meesterlijk, en de bezoeker vermoedde geen onraad. Men koutte, schertste, lachte, maakte muziek, avondmaalde. De vrijer sprak van zijne onwankelbare liefde en van de offers, welke hij in staat zoude wezen haar te brengen. Voor geene gevaren zoude hij teruggedeinsd zijn, om de juffer van den ernst zijner genegenheid te overtuigen. Hij betreurde het, dat zij tot hiertoe hem nog niet op de proef had gesteld. "Grootspraak !" antwoordde de dame, of liever de duivel, die haar verving, en wien de verzekeringen van onwankelbare liefde niet luttel vermaakten. "Ik zal nimmer gelooven, dat gij mij zoozeer bemint." "Gij hebt ongelijk. Eene liefde als de mijne werd nooit door eenen sterveling voor eenige vrouw gekoesterd " "Gij zegt zulks; maar...' "Ik zweer het" En daarop eeden zonder einde. "Luister," sprak de Wapper, "gij spreekt van u op de proef stellen. Ik wil het doen; en zoo ik van u tevreden ben... Welnu, dan zal ik wellicht aan uwe woorden geloof slaan. Zijt gij bereid mij in alles te gehoorzamen?" Nieuwe eeden. De gewaande dame ging voort: "Wij zullen zien. Begeef u naar O.L. Vrouwenkerkhof, klim op het kruis en blijf er twee uren zitten. Ik zelve zal u komen ver- lossen." De vrijer kloeg, dat zij te weinig eischte. Het was te eenvoudig, te gemakkelijk, te bespottelijk... Hij durfde niet bekennen, dat hij bang was. De dame drong aan. Het was eene luim, eene be- lachelijke misschien; doch zij hield er aan, dat hij ze gedwee in- volgde... Het was eene proef als eene andere; en zij verlangde, dat hij er zich aan onderwierpe. Hij vertrok. Het was tijd: een kwaart uurs later bood de tweede vrijer zich aan. Er had eene herhaling plaats van het vorige tooneel, met nieuwe verzekeringen van ver- kleefdheid en zelfopoffering, met beloften van eeuwige liefde, enz. De dame sprak: "Ga naar O.L. Vrouwenkerkhof. Gij zult u aan den voet van het kruis in eene doodkist nederleggen. Indien gij het twee uren kunt volhouden, zal ikzelve u komen bevrijden." Hij snelde henen; de derde vrijer trad binnen. "Ik zal u beminnen," zei de duivel, "indien gij mij een bewijs wilt geven van de oprechtheid uwer gevoelens en van uwe gehoor- zaamheid aan den minsten mijner wenschen." "Spreek! Wat verlangt gij?" "Dat gij u naar O.L. Vrouwenkerkhof begevet. Aan den voet van het kruis staat eene doodkist. Gij zult er drie malen op kloppen,en wachten tot ik u kom halen." De roekeloze verliet onmiddellijk de woning, om het bevel des duivels uit te voeren. Hij was nauwelijks de deur uit, als de vierde vrijer op zijne beurt der gewaande dame zijn bezoek bracht. "Ik zal nooit eenen man beminnen," verklaarde zij deze reis, "die mij het bewijs niet geleverd heeft, dat niets hem kan ontstellen. Wilt gij een gevaar voor mij trotseeren?" "Duizend !" "Neem eene ketting, ga naar O.L. Vrouwen kerkhof en loop drie- malen rond het kruis, de ketting na u sleepende." De vierde ging zich bij de drie eerste vervoegen. De Wapper verdween.
Een half uur later kwam de dame ditmaal in persoon , terug van haar vijfden vrijer. Nog had zij den tijd niet gehad aan de teleurstelling der vier vrijers te denken, die, meende zij, niemand in haar huis gevonden hadden, als reeds de vierde in haar vertrek stormde. Eene doodelijke bleekheid bedekte zijn gelaat; zijn wezen was krampachtigvertrokken. Hij scheen zinneloos van schrik. Geen wonder Op het kerkhof had hij drie lijken gevonden! De eerste vrijer was van het kruis dood gevallen, op het oogenblik dat de tweede in de doodkist ging liggen; deze was van angst gestorven, toen de derde driemaal op de kist klopte; en die laatste was onder zijn ontroernis bezweken, terwijl de vierde met de slepende ketting rond het kruis liep. Het relaas van dit ijselijke drama trof de dame zoo geweldig, dat zij door eene plotselinge beroerte werd overvallen, ineenzakte en den laatsten adem uitblies. De vierde vrijer werd inderdaad zinneloos, sprong des anderendaags in de Schelde en verdronk.