De genezing van Godfried van Bouillon
In zijn prille jeugd was Godfried van Bouillon een ziekelijk kind. Zijn moeder, gravin Ide d'Ardenne, riep wanhopig de hulp van alle dokters en alle heiligen in. Een oude kluizenaar raadde haar aan in de Ardennen te gaan wonen. De zuivere, goede lucht zou het kind deugd doen. En zo installeerde ze zich in de burcht van Bouillon.
Ze zocht er de fraaiste en lieflijkste plekjes op, de frisheid van de bosjes, de welriekende valleien. Maar Godfried werd er niet beter van.
Op zekere dag, toen de zon hoger stond dan anders, kwam Ide uit bij een hoogte met een zilveren meidoornstruik en wilgen met gouden katjes.
Ze merkte hoe een kudden schapen wegvluchtte naar een struik, die bijzonder overvloedig bloeide. Tussen de takken van die struik zat een jonge schaapherderin, die aan Ide vroeg wat ze wenste.
"Zie hoe ongelukkig ik ben" zuchtte de gravin "Mijn zoon ligt te sterven in mijn armen".
Toen strekte de herderin haar handen uit naar de wilgenstruik en opeens verscheen daaruit een ivoren Madonnabeeldje.
Gravin Ide bad: "Koningin van het hemelrijk, maak mijn zoon aub weer gezond. Geef hem kracht en moed, opdat hij een beroemd vechter zou worden. Ik beloof U dat hij zijn dapperheid zal wijden aan het bestrijden van de ongelovigen".
Haar gebed werd verhoord, Godfried kreeg weer kleur en op zijn gezicht verscheen een engelachtige glimlach.