Het spook van Tielen
Op het kasteel van Tielen, dat allang is afgebroken, durfde de kasteelheer niet meer alleen te slapen, want het spookte er, beweerde hij. Hij nam een sterke knecht in dienst en gebood hem de hele nacht te waken. "Goed", knikte de knecht, die van hel noch duivel schrik had.
De kasteelheer kroop in bed en om de tijd te doden begon de knecht pannenkoeken te bakken. Maar toen hij de eerste pannenkoek omdraaide, viel er een bot uit de schoorsteen. "Nu ja", schokschouderde de knecht, "zo’n stuk geraamte kan me niets doen, dus daar trek ik me niets van aan."
Het vreemde verschijnsel herhaalde zich echter bij elke pannenkoek en bij de laatste viel er zelfs een doodshoofd uit de schoorsteen. Daarop begonnen alle botten te bewegen en ze vormden, samen met het doodshoofd, een menselijk geraamte.
"Volg mij", beval het geraamte. "Ik ben de vroegere kasteelheer." De knecht gehoorzaamde. In de kelder wees het geraamte een plek aan op de muur en zei: "Hier moet je de muur openbreken. Je zult er een gouden schat vinden, maar al het goud moet uitgedeeld worden aan de armen. Want pas dan zal ik rust kennen."
De knecht deed wat hem werd gezegd en sindsdien heeft het nooit meer gespookt op het kasteel van Tielen.