De Rodestraat
Ten oosten van de stad Veurne ligt een straat, sedert al oude tijd bekend als de Rodestraat. Die straat leidt door de weiden naar het Duivenkot, een grote hofstede met kapel, die toebehoorde tot het klooster der predikheren. Alle nachten, voor de Franse omwenteling, zag men een wagen zonder paarden uit de straat komen, enige tijd op de markt te Veurne blijven staan en dan verdwijnen.
Wanneer men 's nachts alleen was, ontmoette men in de weiden rond de voormelde hofstede dikwijls de gedaante van een kalf, van een os of van een schaap, maar die geesten deden geen vlieg kwaad en waren niet meer zichtbaar als men naderde. De boerin van hofstede zag alle nachten iets dat zich op het voeteinde van het bed kwam leggen en als ze de benen uitstak, voelde ze het vel van een beest.
Rechtover de ingang van de hofstede bevond zich een straatje, het Toveressestraatje, waar men om middernacht in het donker de toveressen in een kring zag dansen. Zij maakten soms zulk een gehuil dat niemand er durfde voorbijgaan. Een boerenknecht, die om middernacht voorbij de balie van de hofstede ging, hoorde aldaar een paard hinniken. Hij zag om en het was geen paard, maar hij kon hetgeen hij zag niet beter dan een paard vergelijken.
De boerenknecht was ongerust en vluchtte, het paard achtervolgde hem en bleef hem nalopen, soms op zijn achterste poten, gereed om hem met de voorste poten op het hoofd te slaan. Toen het hem al lang gevolgd had, hoorde hij plotseling niets meer. Om zeker te zijn dat het weg was, keerde hij het hoofd, maar meteen hoorde hij een tolle (een soort kar) die hem alleen en zonder paard najoeg. De knecht vluchtte verder tot aan de balie van de hofstede waar hij verbleef, maar toen hij wilde binnengaan, zag hij daar een grote rode man staan zonder hoofd. Hij zette het opnieuw op een lopen met die man op zijn hielen, tot in de koestal, waar hij zich haastig te bed legde, zeer geschrokken, maar verlost van al die verschijnselen.