Image 01 Image 02 Image 03 Image 04 Image 05 Image 06 Image 07
Mythe
Mechelen

Nekker

De Nekker
De Nekker
De Nekker

Vijvers, bronnen en poelen waren voor de de vroegere bewoners van de Zuiderkempen toegangspoorten tot de onderwereld. Met name in het water leefde de Nekker, de Waterduivel, in de streek ook wel de Hakeman genoemd. Verhalen deden de ronde van de “waternekker”, die men “op slag van middernacht in de vijver hoorde “boddelen en spartelen”. Het woord “nekker” komt van het Indogermaanse “nigw” wat wassen betekent. Het feit dat men ook spreekt van een “waterduivel” wijst weer op de satanisering door de Kerk. Volgens het verhaal had deze “duivel” de macht om mensen in de vijver te lokken. Later werd de dreiging met de Nekker of Hakeman gebruikt om de kinderen bij de waterput weg te houden.

Een nikker of nicker of nekker of necker is een mythisch wezen, een waterduivel.

In middeleeuwse literatuur komt de nikker in verschillende verschijningen en karakters voor. Zo geeft het Visboeck van Adriaen Coenen, geschreven tussen 1577 en omstreeks 1581, hiervan een voorbeeld. In het genoemde werk is op fol. 169ro sprake van ‘geesten of goede duvelen’ die men in Coenens jaren kwalificeerde als ‘hoefsen of hoofgen Nickers’. Die door Coenen vermelde wezens waren, naar uit zijn tekst blijkt, weliswaar plagerig, maar daarnaast hulpvaardig van geest en opgewekt van aard. Uit het Visboeck kan verder worden opgemaakt dat de nikker leefde in de zee want, nadat hij de mensen, groot en klein, had vermaakt, floot en schaterde hij alsof hij lachte, waarna hij vervolgens terug dook in het zeewater. Daarnaast treft men in 16e en 17e eeuwse literatuur zekere vermeldingen aan van nikkers die als boosaardige wezens worden aangemerkt.

Te Mechelen leeft de legende voort in De Nekker en station en wijk Nekkerspoel, hier heeft Sint Rombout de nikker overwonnen.

De verhalen over en signaleringen van Oude Rode Ogen begonnen in de vijftiende eeuw, na meldingen dat kinderen op onverklaarbare manier verdwenen. Ze zouden het slachtoffer zijn van een kannibalistische gedaanteverwisselaar.

Ooggetuigen verklaarden dat er een grote naakte zwarte man wegrende, nadat hij probeerde een jong meisje uit haar bed te ontvoeren. Er werd op deze man geschoten, waarna hij in een grote zwarte hond met vurige ogen veranderde. Niet lang daarna werd een zwarte zwerver nabij Nekkerspoel gelyncht en levend gevild. De huid van deze man zou zijn begraven in de kelder van de Sint-Romboutskathedraal in Mechelen.

Vanaf de achttiende eeuw (tot in de huidige tijd) wordt een geestachtige donkere figuur met rode ogen gesignaleerd in Mechelen en omgeving. Er wordt verteld dat hij zijn huid zoekt om weer de gehele demonische figuur te worden die hij ooit was. Als hij 's nachts verschijnt, horen mensen vaak het gegrom van een hond.

Tijdens de twintigste eeuw werd de figuur bekend als de nikker, de nekker of de neger. Het wezen zou levende kinderen eten, als ze na bedtijd nog op zouden zijn.

Volgens het boek The Beast of Flanders (Vincent Menten) werden mensen doof, stom en blind na het zien van de nekker.

Een moeder drukte haar kinderen altijd op het hart dat ze niet te ver over de rand van de waterput mochten leunen. In de put zat namelijk een zwarte duivel die kleine kinderen met een lange haak naar beneden trok.

De kwaadaardige watergeest

Op de vroeger erg zompige gronden van de omgeving Nekkerspoel, woonden reeds héél lang geleden Mechelaars. Er werden hier resten van paalwoningen en een prauw gevonden.

Deze waterrijke omgeving heeft deze oude wijk ook een duivelse reputatie bezorgd. Volgens het volksgeloof huisde in dit moerassig gebied de Nekker, een kwaadaardige watergeest die zich verhulde in allerlei gedaanten, die het gemunt had op verdwaalde voorbijgangers. Ook zwemmers moesten op hun tellen passen, want de naam 'nekker' zou ook 'verdrinker' of 'vermoorder' betekenen. (Elders in Vlaanderen wordt de naam 'nekker' hier een daar nog gebruikt om een waterduivel te benoemen)

Toen Sint-Rombout in de zevende eeuw onze stad omarmde, was hij getuige van een bizar heidens tafereel. De buurtbewoners van Nekkerspoel dansten en zongen rond een beeld van hun afgod: de Nekker. Dit beeld stond in de onmiddellijke omgeving van de Bakelaarstraat, want oude geschriften spreken van de Bakelput of Bakelpoel als decor voor dit tafereel. Uit deze put haalde men het miraculeuze water naar boven dat genezing beloofde tegen de gevreesde moeraskoorts.

De heidenen vertelden Rombout bovendien dat zijn komst voorspeld was. Enige tijd voordien hoorden de buurtbewoners de Nekker schreeuwen vanuit zijn poel. Hij raasde dat zijn dagen geteld waren en dat een naderende onbekende zijn ondergang zou bestempelen. Alhoewel deze legende grotendeels op speculatie berust, kunnen we één zaak wel met zekerheid stellen: op de plaats waar Sint Rombout De Nekker versloeg, werd de Sint-Romboutskapel uit de grond gestampt. Sindsdien noemt men de bijgelegen Bakelput ook wel Sint-Romboutsput.

De Nekkerspoel was in de prille middeleeuwen een welvarende wijk, met haar eigen schepenbestuur dat tot 1308 stand hield. Door de toenemende verspreiding van het christendom kon de buurt bovendien pronken met haar eigen parochiekerk. Deze droeg, vreemd genoeg, niet de naam van een heilige, maar werd opgericht ter ere van De Heilige Geest. Dit zou eventueel kunnen refereren naar de beruchte watergeest. Net zoals in zovele godsdiensten, knutselde de bevolking zélf een godsdienst in mekaar die zowel christelijke als oud-germaanse geloofswaarden met mekaar mengde.

Het spreekt dus voor zich dat ook na de verchristelijking de Nekker moerassen, poelen en vlietjes bleef onveilig maken. De overlevering vertelt ons talloze verhalen over de helse kwelduivel in zijn verschillende gedaantes. Soms als Zwart Manneken, soms als De Wolf. Ook De Klodde of De Kleudde was één van zijn favoriete transformaties. Ook wanneer je een Wit Kalf of Witte Meutte tegen het lijf liep was je ondergang beklonken. In deze gedaante sprong hij op voorbijgangers hun rug, die dan genoodzaakt waren om het Witte Kalf verder te dragen.

Zelfs in het begin van vorige eeuw hield deze legende stand, met het verhaal dat je 's nachts de Kwade Vondel best niet kon betreden. Deze brug, tussen de Zandpoort en de Lakemakersstraat, was immers de schuilplaats van het Witte Kalf. Van hieruit besloop het zijn slachtoffers en sprong op hun rug. De enige kans op redding: vluchten naar de Zandpoort en deze achter je sluiten.

Een saga uit de 18de eeuw vertelt dan weer over de diabolische Kneudde, die vermomd als jongeman ging kaartspelen in de wijk Nieuwendijk. Veel geluk had hij echter niet: zijn speelkameraden pluimden hem kaal en verlieten euforisch het café met Kleuddes centen. Deze zinde echter op wraak en wachtte hen op aan de Vrouwvliet. Hier bevond zich in die tijd nog geen brug, dus toen de drie mannen door het water waadden, besprong hij hen en stal hun pas vergaarde speelbuit. Bijna verzopen ze, maar op het nippertje konden ze hun vel redden.

© 2024 Filip Gybels